Hoe goed scoren Vlaamse leerlingen op de eindtermen voor burgerschap? Die vraag probeerden wetenschappers van de KU Leuven onlangs te beantwoorden. In opdracht van minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) voerden zij een grote peiling uit bij meer dan 4.000 leerlingen in 166 Vlaamse scholen. In juni 2017 werden de resultaten voorgesteld, maar een paar opmerkelijke bevindingen bleven onderbelicht. Daarom leest u ze hier, netjes in een lijstje.
Voor we aan het lijstje beginnen, geven we kort ook twee andere passages mee uit het betreffende onderzoeksrapport. Hou ze in het achterhoofd terwijl u verder leest:
1. In het nawoord van het onderzoeksrapport laten experts hun licht schijnen over de resultaten van de peiling. We lezen er onder meer dat als scholen op een geloofwaardige manier aan burgerschapsvorming willen doen, zij democratie niet alleen als doel, maar ook als middel moeten hanteren. Anders gezegd: als je leerlingen echt wilt bijbrengen wat democratie is, moet je de school ook democratisch organiseren. Dan kunnen ze er immers mee oefenen in de praktijk.
2. Het voorwoord van het rapport werd geschreven door minister Crevits, die aanvoert dat de resultaten van een peilingsonderzoek waardevolle input bieden om mee aan de slag te gaan. Vervolgens spreekt ze de hoop uit dat de resultaten tot reflectie en debat zullen leiden.
Laten we nu eens kijken naar een aantal van die resultaten, zodat ze de geest inderdaad prikkelen en reactie uitlokken.
Wat beslis jij eigenlijk, scholier?
De peiling naar burgerzin en burgerschapseducatie werd in maart 2016 afgenomen bij 4.113 leerlingen uit het tweede leerjaar van de derde graad (doorgaans ‘het zesde jaar’ dus) van het Vlaams secundair onderwijs. In totaal participeerden 166 scholen. Het gaat om een representatieve steekproef. In de resultaten van de peiling wordt een onderscheid gemaakt tussen aso-leerlingen, bso-leerlingen en tkso-leerlingen (tso en kso werden samengevoegd).
In de peiling werd aan de leerlingen gevraagd of zij meebeslissen over hoe zaken op school geregeld worden. Slechts 25 procent van de aso-leerlingen antwoordde bevestigend (en 75 procent dus niet). Van de tkso-leerlingen gaf amper 16 procent aan dat zij meebeslissen over hoe zaken op school geregeld worden. Bij de bso-leerlingen antwoordde slechts 11 procent bevestigend. Overal een minderheid dus.
De leerlingenraad? Nee, bedankt
Wie onderzoek doet naar inspraak van de leerlingen wordt natuurlijk om de haverklap geattendeerd op het bestaan van de leerlingenraad, die dan naar voren geschoven wordt als het democratisch instrument binnen de schoolmuren. Welnu, in de peiling werd aan de leerlingen gevraagd of zij betrokken zijn bij de samenstelling van die leerlingenraad of stemmen voor een klasafgevaardigde.
Op die vraag antwoordde 31 procent van de aso-leerlingen bevestigend (en ongeveer 70 procent dus niet). Van de tkso-leerlingen gaf slechts 21 procent een bevestigend antwoord en bij de bso-leerlingen maar 13 procent.
Uiteraard ligt het aantal leerlingen die zélf kandidaat zijn om klasafgevaardigde of lid van de leerlingenraad te worden nog lager: 14 procent in het aso, 8 procent in het tkso en 7 procent in het bso.
Of de leerlingenraad over het algemeen een populair instrument is, valt op basis van deze cijfers te betwijfelen. De betrokkenheid bij de democratische samenstelling ervan ligt alvast erg laag. Trouwens, zelfs als die betrokkenheid wel groot zou zijn, heeft een leerlingenraad voor de forse meerderheid van de leerlingen nog steeds meer met representatie dan met directe participatie te maken.
Hoe zou er eigenlijk tijdens de lessen gewerkt worden rond burgerschap?
Meisjes en jongens, neem eens wat notities
In de peiling werd aan directies, leerkrachten of graadcoördinatoren (afhankelijk van wie het best op de hoogte is) gevraagd wat veelvoorkomende werkvormen zijn tijdens de lessen en projecten rond burgerschapseducatie. Navraag bij de onderzoekers leert dat dit een gesloten vraag was. Dat betekent dat de lijst met mogelijke antwoorden aangereikt werd door de onderzoekers en dat daaruit geselecteerd werd door de respondenten.
Het topantwoord, met 89 procent, is de actualiteit bespreken. Een ander veelvoorkomend antwoord, met 83 procent, is online informatie opzoeken en analyseren.
Andere antwoorden die nogal verrassend in de oren klinken, maar toch vrij courant gekozen worden, zijn ‘leerlingen maken notities tijdens de les’ (75 procent) en ‘leerlingen nemen handboeken door’ (47 procent).
Merk op dat er in de lijst met veelvoorkomende werkvormen rond burgerschap slechts één antwoord te vinden is met een actieve, participatieve component gericht op inspraak, namelijk ‘leerlingen stellen onderwerpen voor de volgende lessen voor‘. Het werd door 3 procent van de respondenten gekozen.
De actualiteit? Volgende week misschien
Leidt de meest voorkomende werkvorm op het vlak van burgerschap, de actualiteit bespreken, er ook toe dat jongeren geïnteresseerd raken in die actualiteit? Niet echt, zo blijkt. Uit de peiling leiden we af dat aso-leerlingen minder dan wekelijks geïnteresseerd zijn in de actualiteit. Tkso-leerlingen ongeveer tweewekelijks en bso-leerlingen slechts iets vaker dan maandelijks.
Daarnaast geeft 60 procent van de aso-leerlingen (iets meer dan de helft dus) aan geïnteresseerd te zijn in politieke en sociale onderwerpen. Bij de tkso-leerlingen is dat slechts 34 procent (minder dan vier op tien). In het bso slechts 23 procent.
Kort nog wat belangrijke achtergrondinformatie: van alle leerlingen die in 2015-2016, toen de peiling uitgevoerd werd, ingeschreven waren in het zesde jaar van het Vlaams secundair onderwijs, zat 40,3 procent in het aso, 33,8 procent in het tso, 23,5 procent in het bso en 2,3 procent in het kso. Samen vormen de leerlingen van het bso en tkso dus de meerderheid, met zo’n 60 procent. Hou ook dat in het achterhoofd.
Dit jaar gaan we discussiëren! (of ook niet)
De laatste twaalf maanden voor de peiling nam 77 procent van de aso-leerlingen naar eigen zeggen actief deel aan een debat of discussie op school. Omgekeerd lijken we dus te kunnen afleiden dat bijna een kwart van alle aso-leerlingen van het zesde jaar minstens twaalf maanden lang niet actief deelnam aan een debat of discussie in de klas.
Dit terwijl de meest voorkomende werkvorm in verband met burgerschap het bespreken van de actualiteit blijkt te zijn – een werkvorm waarin discussie een voorname speelt (of kan spelen).
In het tkso nam 58 procent van de zesdejaars de laatste twaalf maanden voor de peiling naar eigen zeggen actief deel aan een debat of discussie op school (meer dan 40 procent lijkt dit dus minstens twaalf maanden lang niet gedaan te hebben).
Van de bso-leerlingen van het zesde jaar nam slechts 36 procent van de leerlingen de laatste twaalf maanden voor de peiling naar eigen zeggen actief deel aan een debat of discussie op school (de grote meerderheid, 64 procent, dus blijkbaar niet).
Problemen oplossen? Dat leer je het minste in het aso
Om een zicht te krijgen op wat er volgens de leerlingen aan bod komt rond burgerzin en burgerschapseducatie, werd hen in de peiling gevraagd wat ze op school zoal leerden over bepaalde thema’s. Ook hier betrof het een gesloten vraag.
In het lijstje van de geselecteerde antwoorden zien we dat 66 procent van de bso-leerlingen leerde ‘hoe je kunt bijdragen aan het oplossen van problemen in de lokale gemeenschap’. Van de tso-leerlingen leerde 63 procent dit. De aso-leerlingen ten slotte scoren met 59 procent het laagste voor dit onderdeel.
Een ander antwoord uit de lijst is ‘hoe burgers in lokale of nationale verkiezingen hun stem kunnen uitbrengen’. Van de aso-leerlingen uit het zesde jaar geeft 79 procent aan dit geleerd te hebben. Bij de tkso-leerlingen is dit 62 procent en bij de bso-leerlingen slechts 59 procent.
Zowel in het tkso als in het bso geeft dus rond de 40 procent van de zesdejaars niet aan geleerd te hebben hoe burgers hun stem kunnen uitbrengen bij de verkiezingen.
Later politiek actief? Waarschijnlijk niet, nee
Ondanks minstens twaalf jaar onderwijs en het bestaan van zoiets als de opkomstplicht, zijn leerlingen uit het zesde jaar secundair onderwijs er toch niet helemaal zeker van dat ze zich tijdens de verkiezingen zullen informeren over de kandidaten en een stem zullen uitbrengen. Hun motivatie om te gaan stemmen situeert zich op de antwoordschaal (die gaat van ‘zal ik zeker niet doen’ tot ‘zal ik zeker doen’) rond ‘zal ik waarschijnlijk doen’.
Als hen vervolgens gevraagd wordt of ze later op een andere manier politiek actief zullen zijn, bijvoorbeeld door lid te worden van een organisatie voor een politiek of sociaal doel, of door lid te worden van een politieke partij, dan ligt het antwoord ergens tussen ‘zal ik zeker niet doen’ en ‘zal ik waarschijnlijk niet doen’.
Wat vind je daar nu zelf van?
In de peiling werd ook onderzocht hoe zesdejaars zichzelf inschatten op het vlak van burgerzin. De onderzoekers probeerden dit te meten door de leerlingen op een schaal te laten aangeven hoe goed ze, volgens zichzelf, bepaalde dingen zouden doen, bijvoorbeeld de eigen mening verdedigen, een krantenartikel bespreken of een televisiedebat volgen.
De antwoorden bevinden zich zowel in het aso, het bso als het tkso gemiddeld ergens tussen ‘niet zo goed’ en ‘redelijk goed‘. Vlaamse leerlingen vinden zich gemiddeld dus minder dan ‘redelijk goed’ in de dingen die volgens de onderzoekers met burgerzin te maken hebben.
Democratie in het museum
Laten we nu even terugkoppelen naar het inzicht dat we eerder aanhaalden: willen scholen op een geloofwaardige manier aan burgerschapsvorming doen, dan moet democratie niet alleen het doel zijn, maar ook het middel.
Welnu, leerlingen lijken weinig inspraak te hebben op school. Daarnaast blijkt de grote meerderheid niet eens betrokken te zijn bij de samenstelling van de leerlingenraad, die sowieso slechts aan een kleine minderheid van de leerlingen plaats biedt om (eventueel) echt te participeren.
De meest voorkomende werkvorm tijdens de lessen of projecten rond burgerschap is volgens de peiling het bespreken van de actualiteit. Maar hoewel die werkvorm frequent gehanteerd wordt, leidt dat er blijkbaar niet toe dat alle leerlingen geoefend worden in het bediscussiëren van een mening of een kwestie.
Bovendien werden er door het schoolpersoneel nauwelijks of geen werkvormen rond burgerschap aangehaald die specifiek gericht zijn op echte inspraak en participatie (toegegeven, de lijst van mogelijke antwoorden bevatte er ook maar één, die vervolgens slechts in drie procent van de gevallen gekozen werd).
De peiling toont ook aan dat er in het kader van burgerschapseducatie soms plaatsen bezocht worden (bv. musea) en dat leerlingen in de meeste scholen de kans hebben om deel te nemen aan activiteiten met externe organisaties.
Maar waar zit nu juist dat structurele oefenen met de democratie, kunt u zich afvragen.
Voorts blijkt dat als u aan zesdejaars vraagt of ze later politiek actief zullen zijn (op een andere manier dan door te stemmen), het antwoord zich situeert tussen ‘zeker niet’ en ‘waarschijnlijk niet’. Ten slotte leren we dat leerlingen zichzelf vrij laag inschatten op het vlak van burgerzin.
Conclusie: joepie, toch goede resultaten!
Al die bevindingen lezen we in het onderzoeksrapport van de peiling naar burgerzin en burgerschapseducatie. In de samenvatting ervan worden ze ook nog opgesomd, maar in het bijbehorende reflectieverslag (met aandachtspunten voor het beleid) komen ze nauwelijks nog aan bod. En in het persbericht dat uitgestuurd werd door het kabinet van minister van Onderwijs Crevits zijn ze ten slotte helemaal verdwenen. De kans dat u er iets over gelezen heeft, is dus vrij klein.
De conclusie luidt vooral dat Vlaamse leerlingen het globaal gezien heel goed doen voor burgerschap. Het grootste aandachtspunt waarop daarnaast wél stevig gehamerd wordt, is de grote kloof tussen het aso en het bso. En het is volkomen terecht dat veel aandacht uitgaat naar het dichten van die kloof.
Maar tegelijk wordt de indruk gewekt dat aso-leerlingen de top bereikt hebben op het vlak van burgerschap en dat al de rest, vooral het bso, nu maar moet bijbenen. Dat terwijl de punten die we hierboven aanhaalden, en die elders vergeten worden, ook in het aso sterk verbeterd kunnen worden, net zoals in het bso, tso en kso.
Euh, hoe is dat mogelijk?
Een kritische geest zou zich kunnen afvragen hoe het überhaupt kan dat het Vlaams onderwijs het ondanks de hier opgesomde resultaten toch ‘zeer goed’ doet voor burgerschapseducatie.
Om die schijnbare paradox te begrijpen, namen we de bewuste peiling eens grondig onder de loep. Tot welke inzichten dat leidde, leest u hier.